“Je kunt maar beter niet te veel verwachten.”
Ook in de kerk hoor je die uitspraak regelmatig. En hoewel ik het zelf had kunnen zeggen (ik ben ook gewoon een mens), ben ik er ook van geschrokken. Waar is onze verwachting gebleven? In de kerk horen we iedere zondag dat onze verwachting ligt in de naam van God. Niet in de overheid, niet in onszelf, niet in meer of minder mogelijkheden. Wij zijn wachters. Wij verwachten God. En die verwachting kleurt ons bestaan. In én buiten de kerk.
Is ons verwachtingsmanagement een beetje op orde? Of verwachten we maar niet te veel meer van God, uit angst voor teleurstelling? Dat lijkt me gevaarlijk. Als je niet te veel meer verwacht, wordt het al gauw een tamme boel. Overleven, het met elkaar uitzitten. Doemscenario’s schetsen en hopen dat het meevalt. Misschien is het zelfs wel een garantie voor teleurstelling. Als je als kerk je verwachtingen van God bijstelt, of zelfs verliest, wat blijft er dan nog over?
In de Bijbel kom ik ze steeds weer tegen: verwachters. Mensen die hun hoop op God stellen, met en op Hem rekenen in de keuzes die ze maken en op de wegen die ze gaan. Ik denk aan de psalmisten, die maar al te goed wisten dat verwachting en teleurstelling niet eens zo ver uit elkaar liggen. Zelfs als God wegblijft, zingt de psalmist van Psalm 130: ‘Mijn ziel verlangt naar de Heer, meer dan wachters naar de morgen.’
Neem nou Johannes de Doper. De lang beloofde profeet van God, die zonderling in de woestijn, die oordeel voorspelde en opriep tot bekering. Torenhoge verwachtingen had hij, van de Messias die na hem zou komen. Het liep allemaal iets anders. Het oordeel bleef uit, de Messias bleek genadig te zijn en zich te ontfermen over arme zondaren. Maar toen bij Johannes alles in het leven tegenzat, bleef de ontferming uit. Geen genezing, geen bevrijding voor hem. Hoe zat het nou met die belofte van God? Twijfel, wanhoop, teleurstelling. “Bent U het eigenlijk wel? Of moeten we het toch van een ander verwachten?” (Lucas 7)
In het evangelie spreekt Jezus regelmatig over de komst van het koninkrijk, en geeft Hij Zijn leerlingen en luisteraars de opdracht daar actief naar uit te zien. Klaarstaan tot de Mensenzoon komt – wanneer dat ook zal zijn. Het koninkrijk verwachten blijkt een zaak op leven en dood te zijn (Matteüs 24).
De komst van het koninkrijk is een hoopvolle verwachting, maar je moet wel volhouden. Het is een zaak van de lange adem, van geduld en volharding. Net zoals het bouwen van een ark, of geloven in bevrijding uit een ballingschap, of volhouden dat de Messias terugkomt. Het is de hongerigen voeden, de naakten kleden, en hoop bieden aan wie geen hoop meer heeft. Het is recht doen en trouw zijn, en eerlijk je weg achter God aangaan. Het is een weg van eindeloos geduld, soms slikken en weer doorgaan. Het is met hart en ziel ongestoord wachten, zoals de psalmist dat zo mooi zingt in Psalm 130. Zoals die wachters op de morgen, die bij het eerste straaltje zonlicht weten dat het diepste van de nacht voorbij is.
“Je kunt maar beter niet te veel verwachten.” Zullen we proberen dat nooit meer te zeggen in de kerk en daarbuiten? Zullen we gewoon weer veel van God verwachten, op de basis van Zijn belofte, dat Hij is wie Hij is? Zullen we moed vatten uit de straaltjes zonlicht die langzaam doorbreken, nu het diepste van de nacht voorbij is? Waar zouden we bang voor zijn? Ik ben voor een nieuwe, christelijke wachterscultuur. We wachten samen, met een lach en een traan, in de wetenschap: het kan mijn verwachtingen alleen maar overtreffen. Alles op Jezus – of helemaal niets.
Vrij naar: Bijbel Podcast “Eerst Dit” van de EO en de IZB. Tekst: Nienke de Ronde